Reportage
Eigenlijk was mijn voorstel om profvoetballer Bart Vriends te volgen een grapje. Ik kende hem niet, maar zag hem op een foto van Volkskrant Magazine voorbijkomen bij de rubriek Weekendwijsheid. Het advies van Vriends was om dingen in je eentje te ondernemen, hij had dat moeten doen toen hij voor Sparta naar Rotterdam kwam. Een leuke wijsheid, daar niet van, maar het ging me om de foto, waarop hij een ruig fotomodel leek, met wild rossig haar en een rossige baard, dat mijmerend de verte inkeek.
Ik stuurde de foto naar Henk Spaan, met wie ik – samen met vriendin Janneke – in een appgroep zit. ‘Hij lijkt me interessant voor een reportage,’ appte ik. Henk begrijpt doorgaans feilloos mijn ironie, maar nu niet. Hij stuurde terug: ‘Goed idee. Ik lig in het ziekenhuis met kapotte knie. Gisteren gevallen. Morgen nieuwe foto’s van de knieën. Kutzooi.’ Janneke en ik appten direct medelevende dingen terug als ‘neeeeeeee!’.
Het ging een tijdje over de knieën van Henk, daarna sloot hij vanaf zijn ziekenhuisbed in Tulle af met: ‘Maar die Vriends is oké.’
Ik appte Hugo Borst voor zijn nummer. Hugo stuurde terug: ‘Al gehoord van Henks ongelukje?’ Daarachteraan Vriends nummer.
‘Vind jij Vriends leuk?’ vroeg ik Hugo, in de hoop op wat kaders, ik had geen idee wat ik moest gaan doen. ‘Ja. Vrolijke jongen. Gevoel voor humor. Slim,’ stuurde hij terug. Hij had vier afleveringen met De Slimste Mens meegedaan.
Ik appte Vriends dat ik zijn wijsheid voorbij had zien komen en dat ik graag een stuk over hem schreef. ‘Ik weet niets van voetbal, dus ik let op andere dingen.’ Was er iets waarbij ik hem een paar uur lang kon volgen?
Vier uur later appte hij terug dat hij Hard gras een mooi blad vond, maar momenteel niet echt spectaculaire dagen beleefde. Hij wist niet of het erg onderhoudend was. Ik stuurde terug dat Hugo me adviseerde om mee te gaan naar een opname van de Cor Potcast, die hij met twee andere voetballers maakte, en om een potje padel te spelen, want dat deed hij volgens Hugo graag.
‘Padel klopt niet,’ stuurde hij terug. ‘Wel golf. Daar kun je mee naartoe.’
Het was dinsdagmiddag half vijf toen ik aan kwam bij de Rotterdamsche Golfclub. Ik was licht gespannen. Ik had ter voorbereiding zijn Instagram bekeken. Hij was zes jaar jonger dan ik, 29, en had al meer dan negen jaar een vriendin. In de auto op weg ernaartoe had ik geen enkel idee waarom ik dit plan had door gezet.
Bart zei dat hij bij de Drive Range stond, de plek waar je kon afslaan.
Ik had twee angsten voor deze dag. De eerste was dat ik een hoestbui zou krijgen bij die podcastopname, ik had al een paar dagen last van geweldige kriebelhoest die ik ’s nachts stilde met codeïnetabletten. De andere angst was dat ik niet zou zien dat Bart achter me stond en ik met een golfstick zijn hersens zou inslaan.
Ik liep de Drive Range op en zag hem met een golfstick in zijn hand bellen. Bart keek op en groette me in stilte. Aan de telefoon had hij iemand met wie hij de podcast voor die avond doorsprak, vanavond was Azarkan te gast. Het gesprek duurde even. ‘Ja, ja, precies, dan zeggen we: doe even een moppie Azarkan!’ Ik tuurde zogenaamd ontspannen over het veld waar tientallen ballen lagen, de handen in de zij.
Toen gebeurde er het volgende: Bart wilde me alvast zijn golfstick geven, maar dat begreep ik niet: ik dacht dat hij een boks wilde geven en gaf hem een boks terug. Ik had er zelfs mijn rechterschouder en -been een beetje bij ingedraaid. Hij moest lachen: ‘Nee, nee, ik bedoel de stick, kun je vast beginnen.’
Mijn gezicht was heet. Deze angst had ik niet kunnen bedenken. En toen moest ik nog onder zijn toezicht een bal wegslaan. Pas bij de vierde zwaai raakte ik hem.
‘Acht meter sloeg je hem ongeveer weg,’ zei Bart toen hij ophing. Hij zei er meteen bij dat hij een slechte coach was. Aanwijzingen had hij niet, behalve dat ik goed naar de bal moest kijken. Een tip die je vaak bij balsporten kreeg. Daarna pakte hij een mooie, glanzend rode golfstick met het Nike-teken erop en sloeg zijn bal zo’n honderd meter verder. Een heerlijk geluid. Hij zei dat hij veel geduld had als het ging om de techniek van een nieuwe sport.
‘Dat is toch die intelligentie,’ zei ik.
Bart zei: ‘Ik weet niet wat het een met het ander te maken heeft.’
Dat wist ik zelf ook niet, ik zei maar iets om iets te zeggen, en Bart was blijkbaar niet iemand die zomaar meepraatte.
Bart nam samen met zijn vriendin golflessen. Hij vond het fijn dat het een sport was die je ook alleen kon doen. Terwijl we naar de eerste hole liepen, zei hij dat er soms mensen op de golfbaan waren die hem erop wezen dat zijn tee nog in het gras stak of dat hij niet met zijn golfkar over het gras mocht lopen.
‘Hoe reageer je dan?’ vroeg ik.
‘Toch een beetje verongelijkt helaas.’
Er waren soms ook mensen achter je die aan het wachten waren, daar werd hij nerveus van, ook al dacht hij dat het meer in zijn hoofd zat.
‘Ik begin hier,’ zei hij, en hij drukte een tee de grond in. ‘En jij kunt dan daar onderaan bij die rode vlag starten, dat is speciaal voor… uhm, vrouwelijke beginners.’ Ik vond het maar een raar spel. Het was ook erg moeilijk om een vloeiend gesprek op gang te brengen. Bart was steeds even heel geconcentreerd als hij een bal sloeg, hij stak er zijn tong een beetje bij uit. Ik probeerde me te concentreren op vragen, waardoor ik de bal steeds miste, of maar tien meter wegsloeg. Bart stelde ook vragen terug. Je moest opletten dat je zelf niet meer vertelde dan hij. Tijdens het lopen vroeg ik of hij veel profvoetballers als vriend had. Hij zei dat vriendschappen in de voetbalwereld snel verwaterden. Hij had een paar goede vrienden van vroeger en dat vond hij eigenlijk ook genoeg. Of zijn vrienden trots waren op hem? Ze waren toch eerder geneigd om foutjes van hem op het veld in de appgroep te delen. Hij vertelde dat Johan Derksen laatst in VI zei dat hij Vriends een slimme jongen vond, maar een domme voetballer.
‘Vond je dat erg?’ vroeg ik. Ik verwachtte een standaardantwoord als: daar moet je wel een beetje tegen kunnen, maar Bart zei: ‘Vond ik niet zo leuk, nee.’
Door alle spanning had ik al een tijd geen vraag gesteld en kon er ook nog maar één bedenken, afgekeken van Peter van der Vorst. ‘Uit wat voor een gezin kom je?’
Hij had een oudere broer, Sander, en een vader. Zijn moeder was drie jaar geleden overleden. Ik vroeg of er over zoiets gesproken werd in de kleedkamer. Intussen speelde ik dat ik geconcentreerd de bal wegsloeg, terwijl ik naar het antwoord luisterde. Er ging een homp gras mee de lucht in. Op mijn stick kleefde een kluit aarde.
Bart zei dat hij het alleen met zijn broer en zijn vriendin vaak over haar had. ‘Het zijn toch een soort kleine eerbetoontjes.’ Toen zijn moeder ziek was vertelde hij dat zelfs niet aan zijn vrienden. ‘Thomas, die je straks bij de podcast gaat zien, wist pas dat mijn moeder ongeneeslijk ziek was toen een kennis aan hem had gevraagd hoe het nu met mijn moeder ging. Hij wist van niks.’ In interviews vond hij het ook lastig, omdat het volgens hem snel goedkoop werd. Hij wilde de juiste dingen zeggen over haar. Hij zei dat ze echt heel bijzonder was.
Ik vroeg hem iets typerends over haar te vertellen. Hij kreeg een andere blik in zijn gezicht, alsof hij aan iets heel leuks dacht, en zei dat ze geweldig was in het introduceren van mensen. Dan zaten er veertig man op haar verjaardag en dan ging ze die allemaal aan elkaar voorstellen. ‘Dat zou ongemakkelijk kunnen worden, maar bij haar niet, ze wist bij iedereen iets leuks te benoemen.’
Verder was er een anekdote over een Turkse winkel uit de buurt die was afgebrand. ‘Mijn moeder dacht vanwege racistische motieven, dus ze ging er meteen met een bos bloemen naartoe.’ Later bleek dat de familie het zelf had gedaan om de verzekering op te lichten. Het was een verhaal dat zijn vader graag vertelde.
Bart zei halverwege dat hij zijn score had moeten bijhouden. Hij was niet ontevreden over zijn slagen. Eén keer sloeg hij de bal een verkeerde kant uit en was toen zo geïrriteerd dat hij niet zag dat hij een bord raakte, waardoor de bal terugkaatste, vlak naast ons.
Vanmiddag had hij in zijn eentje op een bankje in Rotterdam gezeten om te werken aan de podcast. Hij schreef de intro’s. ‘Het lijkt misschien alsof we oeverloos lullen, maar er zit wel een lijn in.’
Ik zei dat ik de laatste aflevering had geluisterd, die met Baudet. Het begon lacherig, maar na een kwartier wist Baudet niet goed raad met de vragen van de voetballers en begon te stamelen. Hij was zelfs een paar seconden stil op een vraag over corona.
Bart vertelde dat de sfeer meteen vijandig was. ‘Hij kwam binnen met een blikje bier in zijn hand en eiste pepperonipizza.’ Ze hadden hem van tevoren gemaild welke pizza hij wilde, maar er was geen antwoord gekomen. Tot twee keer toe vroeg hij waar zijn pepperonipizza bleef. Bij binnenkomst riep hij: ‘Wie is hier de hoogstopgeleide?’ Daarna vroeg hij wie zijn boek had gelezen dat hij had toegestuurd. Bart was de enige die het uit had gelezen. Hij vatte het samen met: minder klimaatbeleid, minder immigratie.
Twee mannen, een heel eind achter ons, riepen ‘HALLO!’.
‘Dit bedoel ik dus,’ zei Bart. Gelukkig was het onze laatste hole.
We liepen de heuvel af naar de parkeerplaats. Hij bleef staan voor een grote witte BMW met witte strepen over de zwarte stoelen.
‘Is deze van jou?’ vroeg ik.
‘Ja, ordinair hè!’ lachte hij. Hij vond het leuk om expres in zo’n ordinaire bak te rijden. Hij vroeg welke auto van mij was. Ik wees op een Fiat500, een aandoenlijk rond autootje, en zei er snel bij dat ik hem gehuurd had via Snappcar. Bart lichtte zijn wenkbrauwen even op. ‘Dat soort initiatieven vind ik écht goed!’ Als hij geen auto meer nodig had voor voetbal wilde hij ook met dat soort initiatieven meedoen. Hij vroeg ook of ik het huren van de auto mocht declareren bij Hard gras, om even aan te geven hoever zijn interesse reikte.
We reden naar het Sparta-stadion. Hij in zijn BMW, ik in die Fiat500. Toen ik hem voorbij zag rijden, had het toch iets cools, zo’n grote, witte auto.
Ik was benieuwd of hij op me zou wachten bij het stadion, maar hij was al naar binnen. Ene Frank stond me beneden op te wachten. Terwijl we de trappen in een moordend tempo opliepen naar de derde verdieping, vertelde hij over vorige week, over Baudet. ‘Het was zo kut, joh, hij kwam binnen en riep meteen dat hij pepperonipizza wilde. En we hadden hem nog gemaild wat hij voor een pizza wilde, maar niks terug.’
Daarna de vraag of ik nog moest eten. Pizza’s stonden op tafel in de opnameruimte. Ik ging de ruimte in waar Bart met twee voetballers aan een hoge tafel met microfoons zat, hij at een peperonipizza. In het midden lag een pizza hete kip. Niemand bood me iets aan, ze waren bezig met de voorbereiding. Uit verlegenheid at ik één pizzapunt.
Maarten (27), keeper bij Excelsior, vroeg me wat mijn onderwerp was voor het stuk.
‘Bart,’ zei ik.
Maarten keek verbaasd naar Bart.
Bart schoot in de lach, zijn wang gevuld met een stuk pizza. ‘Ik was er zelf ook van onder de indruk.’
Ik kreeg een flashback naar groep 5, toen ik verliefd was op Martin uit groep 6. In de pauzes ging ik naast hem staan om naar hem te kijken. Zijn vrienden lagen dan zowat op de grond van het lachen, Martin lachte verlegen mee.
Ik wilde het nog verduidelijken en zei tegen Maarten dat ik Barts weekendwijsheid in de Volkskrant voorbij had zien komen, alsof dat het beter maakte, maar Maarten had zich inmiddels omgedraaid, waardoor ik tegen zijn rug sprak. Op rechts voelde ik de blik van Bart en Thomas (31), Excelsior-aanvaller, die deze situatie gadesloegen vanaf de eerste rij. Thomas redde me.
‘Barts weekendwijsheid dus,’ zei hij. ‘Die had je voorbij zien komen.’
‘Ja, en die vond ik zo leuk,’ kletste ik.
Over welke andere voetballers had ik geschreven, wilde hij weten.
‘Dit is mijn eerste,’ zei ik. Ze dachten dat ik een grap maakte.
Thomas riep naar Maarten dat er iemand tegen hem aan het praten was.
‘O, sorry, mevrouw,’ zei Maarten gemeend.
Het ging van kwaad tot erger.
Iemand wenkte de jongens dat ze naar beneden moesten. Ze gingen met alle aanwezige mannen, er waren alleen mannen, ezelen. Degene die de bal op de grond liet stuiteren, kreeg een tik tegen zijn oor van alle anderen.
Alex Klusman (51), een boom van een vent en hun adviseur, leunde tegen een pilaar en vertelde me over de dynamiek tussen de jongens. Die was geweldig. ‘Bart is de presenter. Is een dingetje. Net ook, omdat jij en Bart laat hier waren, ging Thomas op de vaste plek van Bart bij het raam zitten.’ Alex genoot er zichtbaar van.
Azarkan kwam samen met zijn assistent aan. Azarkan droeg een leren rugzakje, wat me meteen voor hem innam. Hij had ook een mondkapje meegenomen voor iedereen met daarop een tekst. Maarten, Thomas en Bart voetbalden met Azarkan, die afgetrapte leren schoenen met een gespje droeg. Zijn assistent, Mo, klein van stuk, stond naast me. Ik vroeg wat er op dat mondkapje stond. ‘Ik stem Denk,’ zei Mo. Hij sprak met een Arabisch ritme. ‘Het is heel subtiel, maar er is bewust over nagedacht.’
Ze stopten met voetballen. Azarkan zei van alles tegen de jongens. Ik vroeg aan Mo waar hij het over had, ik kon het niet horen.
Mo haalde zijn schouders op. ‘Over etnisch profileren van de belastingdienst ofzo?’ Toen in één adem door: ‘Farid heeft net zo hard meegewerkt als Omtzigt. Hij heeft dagenlang die dossiers gelezen en gezegd: hier klopt iets niet. En pas veel later zijn ze hem gaan geloven. Hij is ook door Mark Rutte genoemd in de Tweede Kamer. Hij bedankte Omtzigt, maar ook Azarkan.’
Toen we weer boven waren gingen de voetballers samen met de politicus de opnameruimte in. Wij, de rest, gingen in een kamer ernaast zitten, waar we op een scherm konden meekijken. In de afzonderlijke keuken achterin lagen zakjes snoep op het aanrecht. Ik pakte er snel, geluidloos een paar perzikjes uit, ik had honger.
We zaten in treinopstelling naast en achter elkaar met onze stoelen, onze gezichten naar het scherm. Ik zat een beetje in het midden van iedereen en trok mijn stoel naar achteren, zodat ik iets achter Mo kwam te zitten.
Frank, chief operations – hij zei het met spot – vroeg of ik koffie wilde. Graag. Ik liep met hem mee de keuken in. Hij kwam uit de jeugdzorg, maar had een paar maanden geleden ontslag genomen; hij sliep er slecht van. Het duurde even voordat hij drie koppen koffie had gezet. Neal, de podcastbaas van FCafkicken, waaronder de Cor Potcast viel, riep vanuit de andere ruimte: ‘Moeten die bonen nog geplukt worden?’
Daarna tegen de anderen, maar hoorbaar voor ons: ‘Er is een vrouw aanwezig, hoor.’
Omdat het stil was, vroeg ik Neal of ik een snoepje kon pakken uit de keuken.
Neal keek op van zijn laptop: ‘Die zijn voor de jeugdopleiding van Sparta.’
‘Ojee,’ zei ik. ‘Ik heb er al een genomen.’
Iedereen lachen. Het was een grapje.
De lucht was droog in de ruimte waar we zaten of misschien was het de suiker van de snoepjes. Ik hoestte.
Alex: ‘Die heeft corona.’
Ik zei dat ik me had laten testen, maar dat leek niemand te horen.
In de keuken rinkelden kopjes en schoteltjes.
Neal tegen mij: ‘Wat heb je met die man gedaan, joh?’
Het moeilijkste aan dit soort grappen was om goed te reageren als onderwerp. Niet te veel lachen, dan leek je gevleid, maar niet lachen was ook niet goed, dat stond dan weer truttig.
Neal wilde me over het ontstaan van de podcast vertellen, maar terwijl hij vertelde kreeg ik kriebel in mijn keel. Ik probeerde het tegen te houden, hij zou vast zo klaar zijn, maar ik kon het bijna niet meer tegenhouden. Tranen sprongen in mijn ogen.
‘Gaat het?’ vroeg Neal.
Ik schudde mijn hoofd en hoestte in mijn elleboog. Er viel niet meer mee te stoppen. Ik hoestte en hoestte en hoestte. Alex zei: ‘Morgen zijn we allemaal ziek, jongens.’
Ik liep naar de wc. Gehurkt ging ik tegen de koude muur zitten en hoestte zoveel als ik kon. Gelukkig zat de vrouwen-wc helemaal aan het eind van de gang. Na tien minuten dacht ik klaar te zijn en ging terug.
Neal keek me aan: ‘Gaat het weer?’ Hij begon het verhaal opnieuw.
Direct diende zich een nieuwe kriebel aan, die ik met de grootste moeite probeerde weg te denken. Ik dronk vijf slokken water en probeerde me te blijven concentreren op zijn verhaal dat nu bijna aan het eind leek, maar Neal was goedwillend en vertelde me van alles over de jongens. Niets kreeg ik mee. De kriebel was niet te negeren. Met mijn laatste adem zei ik ‘sorry’ en hoestte nog net niet in zijn gezicht. Terug naar de wc. Ik bracht er een halfuur door, mijn ogen rood doorlopen.
Eenmaal terug durfde ik Neal niks meer te vragen, terwijl hij een hoop informatie had. Het enige wat me nog bijstond was dat hij vertelde dat zowel Maarten als Thomas en Bart op de apenrots zat. ‘En Bart nog eentje erboven.’
Neal zei dat er nu met Azarkan een betere sfeer heerste dan vorige week. Volgens hem waren ze toen alle drie terneergeslagen. Alex had nog tegen Baudet na afloop gezegd dat hij te maken had met drie geïnteresseerde jongens, niet met journalisten, maar dat kon Baudet niks schelen. Hij vond het een oninteressant en voorspelbaar gesprek.
Het gesprek met Azarkan duurde eindeloos. Ik durfde amper iets te zeggen, bang voor kriebel. Ik was me pas na een tijdje bewust dat ik op zo’n manier was gaan zitten dat ik in de nek van Mo zat te hoesten. Ik tikte hem aan, hij haalde zijn linkeroortje uit zijn oor en draaide zijn rechteroor naar me toe.
‘Ik wil even zeggen dat ik geen corona heb,’ fluisterde ik.
Ik kreeg een miniem glimlachje terug.
In de opnameruimte rook het naar kleedkamer. ‘Vier mannen 2,5 uur bij elkaar,’ zei Alex. ‘Dan krijg je dat.’ Hij schoof een pui open.
Frank gaf ons allemaal een biertje, hij had de zorgzaamheid van iemand uit de jeugdzorg. Toen Azarkan weg was, zei Bart dat hij hem een beetje getruct vond. Dijkhoff, die volgende week kwam, leek hem niet getruct. Ondanks dat Bart morgenochtend training had, wilde hij zelf nog de edit doen vannacht.
Het leek me tijd om te gaan, het was half twaalf.
‘Krijgen we Bart eindelijk terug?’ vroeg Thomas. ‘Kan hij zich eindelijk weer concentreren.’
Ik keek naar Bart, hoe hij omging met dit soort humor. Hij keek er neutraal bij.
Frank had me nog een werkgeversverklaring gegeven voor de avondklok, bovenop de verklaring die ik van uitgeverij Ambo Anthos had. Bart zei dat hij nog nooit was aangehouden, zelfs niet toen hij op drukkere punten in de stad was gaan rijden. En dan te bedenken dat hij een dikke, witte BMW had.
Met het ongemak nog in mijn lichaam stapte ik de Fiat500 in. De snelweg was nagenoeg leeg, ik was lekker muziek aan het luisteren tussen het hoesten door, toen er met een enorme vaart, bijna vanuit het niets, een politieauto in mijn achteruitkijkspiegel verscheen, naast me kwam rijden, mijn auto in keek, en voor me kwam rijden met het bordje ‘VOLGEN’. Blijkbaar controleerden ze steekproefsgewijs.
Ik reed een heel eind achter hen aan tot de volgende afslag.
‘Wilt u de motor afzetten?’ vroeg een van de twee mannelijke agenten.
Ze bekeken met een zaklamp mijn identiteitsbewijs. Ik wachtte rustig af.
‘De reden dat we u aanhouden, mevrouw, is omdat u zojuist heeft getankt en niet heeft betaald.’
In een splitseconde dacht ik terug aan het tanken. Ik had voor de zekerheid gecheckt of er benzine of diesel in moest en had toen gezien dat ik buiten de huurtijd zat en daardoor niet meer verzekerd was. Vanuit daar dacht ik aan Bart en zijn vragen over Snappcar en toen onwillekeurig aan het boks-incident.
Hoe speelde ik zo geloofwaardig mogelijk de waarheid na?
Ik sloeg mijn hand voor mijn mond en zei dat ik er niet aan had gedacht. Die hand was slecht. ‘Ik was er met mijn hoofd niet bij,’ zei ik.
‘Dat is nooit slim, om je hoofd niet bij je te hebben,’ zei de oudste van de twee. Humor die ik nu op waarde schatte.
Ze gingen eerst kijken of ik dit vaker deed. Ik had mijn beide handen op het raampje gelegd en vroeg: ‘Krijg ik een boete?’
‘U zult terug moeten om te betalen,’ zei de jongste.
’25 euro 10,’ vulde de oudere aan.
Ik dacht aan de huurtijd en beet op mijn onderlip.
De oudere agent sloeg mijn identiteitsbewijs dicht en zei: ‘Tenzij u cash heeft, dan betalen wij voor u.’
Ik had cash! Tussen een paar vijftigeurobiljetten vond ik een briefje van twintig. Toen opnieuw paniek. Met trillende hand zocht ik in het muntenvak. Ik kwam niet verder dan vier euro. Ik toonde de munten op de vlakke hand. ‘Ik kom net te kort,’ zei ik.
De oudere agent zei: ‘Ik bel de meneer van het tankstation even of hij dit wil aannemen.’
In de telefoon zei hij: ‘Mevrouw was er met haar hoofd niet bij, ze heeft 24 euro. Neemt u daar genoegen mee?’
Hij nam er genoegen mee. Zij gingen het brengen. Ik sloeg mijn handen in bidhouding en zei dat ik het buitengewoon aardig vond. ‘Wat een avontuur!’ zei ik. ‘Jullie waren ook zo snel.’
‘We wisten zelfs al waar u woont,’ zei de oudere. ‘In de Baarsjes.’
De volgende dag belde ik Janneke. Ik zei dat het jammer was dat ik maar zo kort met Bart had gegolfd, omdat hij zo eerlijk was over alles. ‘Hij geeft overal antwoord op.’ Zelfs toen ik vroeg wat hij verdiende gaf hij eerlijk antwoord.
‘Je moet terug,’ zei ze. ‘Vraag zijn vriendin erbij.’
Ik piekerde er niet over. Dat werd nog ongemakkelijker. Golfen wilde ik ook niet meer.
Ik appte hem of ik nog een keer de podcast mocht bijwonen. ‘Dan wordt het verhaal iets ronder,’ schreef ik. Ik wist zelf niet wat ik daarmee bedoelde.
‘Zeker,’ stuurde hij terug. ‘Maandag nemen we op. 19u.’
Toen ik die maandag binnenkwam zaten de jongens verspreid door de ruimte op de tafels. Ter voorbereiding had ik nu alle voetbalinterviews gelezen en had eruit gehaald dat hij graag wilde interviewen. Hij moest mijn stijl wel ontzettend vreemd vinden.
Frank zei: ‘Omdat het nationale vrouwendag is, heeft Bart een bloemetje voor je meegenomen.’
Bart zat aan een tafel waarop een boeket lag. Hij lachte even.
‘Doe jij maar het woord, Bart,’ zei Frank.
Bart vroeg of ik goed bij stem was. ‘We willen je vragen om straks Sander de Kramer te vervangen.’ Die stelde na afloop altijd vragen aan de politicus alsof het over een voetbalwedstrijd ging.
Geen denken aan.
Neal was er niet; snotterig: ‘Waarschijnlijk corona,’ zei Frank.
Thomas tegen mij: ‘Van jou.’ Daarna de vraag hoever ik met mijn verhaal over Bart was.
Bart lachend: ‘Het was nog niet rond, zei ze.’
Spijt van die tekst. Ik wist ook niet hoe het verhaal ronder ging worden van deze avond. Hij maakte zich vast zorgen hoe ik dat stuk ging vullen.
‘Jij hebt journalistiek gedaan, toch?’ begon ik geforceerd.
Thomas keek op: ‘Stel je die vraag nu pas? En je bent een dag met hem op pad geweest? Dan snap ik dat je verhaal nog niet rond is.’
Bart vertelde dat hij iedere donderdag meeliep bij De Vooravond. Hij was er een keer te gast geweest, daarna hadden ze hem gebeld. Hij wilde graag presenteren na zijn voetbalavontuur. Vorige week had hij Mark Rutte ontmoet. ‘Dan zie je achter de schermen welke valletjes ze uitzetten en dan kijk je de uitzending terug, en dat vond ik echt fucking vet om te zien, want dan zie je dat die niet echt werken en dat hij alles pareert.’ Hij wilde nog een paar jaar in het buitenland voetballen, hij fantaseerde over Amerika, Italië, Australië of Israël, en dan presenteren. Welke vorm dat kreeg wist hij nog niet precies. ‘Eigenlijk vind ik de podcast het leukste om te doen.’ Ze waren begonnen met wekelijks tweeduizend luisteraars en zaten inmiddels op 15.000.
Iemand zei dat de gast er was: Klaas Dijkhoff. Iedereen stond direct op, behalve Bart. ‘Het verhaal moet nog rond!’ riep hij de anderen achterna.
Daarna nam hij weer plek bij het raam op zijn vertrouwde presentatorplek bij het raam. Ook tegen Dijkhoff begonnen ze weer over Baudet. Bart zei dat hij zoveel woede had in zijn lijf had gevoeld na die opname. Hij had dat verwacht op basis van Baudets ideeën, maar het was vooral op basis van zijn gedrag achter de schermen.
Maarten deed hem na: ‘Waar is mijn pepperonipizza?’
Ik zat naast de chauffeur van Dijkhoff, die iets weghad van Van Persie. Hij droeg een giletje en een mondkapje dat hij de hele opname, twee uur lang, zou ophouden. Ik vroeg hoe het was om met Dijkhoff te werken.
Hij: ‘Leuk.’
Ik: ‘Je kunt tegen mij eerlijk zijn.’
Hij: ‘Nee, ik meen het, heel leuk.’ Daarna begon de reclame: ‘Klaas is zo ontzettend slim, maar hij heeft ook een heel hoog EQ. Hij kan bijvoorbeeld ook op mijn niveau praten. Niet dat ik dom ben, maar gewoon, wel een niveau lager.’
Hij stemde zijn hele leven al VVD. Hij vond Rutte erg goed. ‘Hij heeft een enorme drive, zeven dagen per week. Geen vrouw, geen kinderen. Alles staat in het teken van zijn werk.’
Ik: ‘Of geen man.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Onzin.’
Ik vroeg of hij van Dijkhoff een giletje aan moest. Hij zei van niet, normaal was hij zelfs in pak. ‘Maar je ziet wat Klaas vandaag aan heeft, lelijke Nikes, spijkerbroek, en ik mag niet sjieker gekleed zijn dan de persoon achterin.’
In de opname vroeg Bart aan Dijkhoff waarom hij geen partijleider wilde zijn.
Dijkhoff: ‘Het is niet te combineren met mijn gezin.’
De chauffeur tegen mij: ‘Dit bedoel ik dus, dat kan Rutte dus wel.’
Frank vroeg de chauffeur of hij de goede papieren had voor de avondklok. De chauffeur: ‘Ik wel, of Klaas de juiste papieren heeft weet ik niet.’
Ik vertelde hem mijn tankverhaal.
Hij, grote ogen: ‘Mag ik nu even een cliché zeggen? Denk jij dat ze ook het geld hadden gebracht als jij een man was geweest? Nee hoor, dan hadden ze je laten terugrijden. En snel een beetje.’
Na twee uur kwam Bart de opnameruimte uit en wreef een paar keer ruw door zijn haar. Meteen: ‘Dat stukje van die toeslagenaffaire moet eruit.’ Ik zei dat ik het gedeelte over Moria goed vond. Dijkhoff kwam daar niet lekker uit. Alex vond dat ook sterk. Ze hadden echt goede vragen. Ik zei dat die politici hen toch leken te onderschatten, Baudet stamelde ook al zo. Bart, opgetogen, meer tegen Alex: ‘Dat moet het toch zijn, ja! Ik bedoel, het is echt niet dat wij nu zo ontzettend goed zijn, maar we hebben wel bepaalde vragen voorbereid.’
Thomas en Maarten vroegen of ik er volgende week weer bij was. Wanneer moest dat stuk af? Werd het soms een hele editie over Bart? Had ik al een beginzin? Niemand begreep iets van wat ik precies gedaan had. Inclusief mezelf.
Met zijn allen verlieten we het stadion. Iedereen moest een deel van de apparatuur tillen. Bart vroeg zich vast af hoe ik hier een stuk van ging maken. Zeker omdat hij zelf overal een vinger aan de pols wilde houden. Ik was bang dat ik hem plaatsvervangend gestrest had gemaakt. Bij het afscheid zei hij dan ook: ‘Als je nog vragen hebt kun je me altijd bellen.’
Ik zei: ‘Ik geloof dat ik het nu wel heb.’
Weer een mooi gedetailleerd verhaal van een favoriete auteur.