Deze column verscheen eerder in LINDA.
Mijn moeder belde. Ze zei: ‘Ik kwam de moeder van Bram Schobben tegen.’
Bram Schobben was mijn jeugdvriend, Bram van de bakker. Ik had wel eens zijn naam ingetikt op Google, maar er kwamen alleen naamgenoten naar boven. Ik herinnerde hem van foto’s van mijn vijfde verjaardagsfeestje: ik in een dikke trui en een badstoffen onderbroek, hij met zijn iele gestalte ernaast, ook in onderbroek. In die tijd deed ik thuis direct mijn broek uit als ik uit school kwam, ik was een voorbeeld voor velen.
En nu was mijn moeder zijn moeder tegengekomen. Wat zou er van Bram terecht zijn gekomen? Had hij een vrouw, kinderen? Woonde hij nog in dat saaie dorp?
Mijn moeder vertelde dat zijn moeder met krukken liep, ze had haar linkerbeen in het gips. ‘Die heeft een flinke smak gemaakt. In ieder geval echt ziekenhuiswerk.’
Ik toonde obligaat mijn medeleven, ik was vooral benieuwd naar wat Bram nu deed.
Ze vervolgde: ‘Ze hebben de bakkerij vorig jaar verkocht, want Jos had een bloedvergiftiging gehad die ze veel te laat hebben ontdekt, dus dat heeft bepaalde lichaamsdelen aangetast. Als hij twee vlaaien had gebakken, was hij dóódop.’
De moeder van Bram had nog overwogen om de zaak in haar eentje te runnen, maar dat was te zwaar geweest. Er volgden voorbeelden van handelingen die te zwaar waren om alleen te doen. ‘En je moet er iedere ochtend om vijf uur uit hè, daar verkijk je je op.’
‘Mama, alsjeblieft, wat zei ze over Bram?’
‘Ben je weer ongeduldig?’
Bram woonde in Finland en had teelbalkanker. ‘Gelukkig heeft hij al kinderen,’ vatte ze het samen. Tijd om het even op me in te laten werken kreeg ik niet, ze ging alweer verder over de drie zussen van Bram. Zussen die ik me met de beste wil niet kon herinneren. De jongste deed fysiotherapie, de middelste acupunctuur, en de oudste was -wat vertelde ze nou?
Ik probeerde mijn ongeduld, een elastiek waar de rek bijna uit was, onhoorbaar weg te puffen.
‘Oja! Die is ballroomdanser, ze wint de ene prijs na de andere. Ze danst zelfs in Duitsland.’ Ze concludeerde dat ze dus goed terecht waren gekomen. ‘Maar die moeder was ook een pittige, hè.’
Ik dacht aan mijn oma, de moeder van mijn moeder, die ook goed was in snelle verbanden trekken. Over haar overbuurvrouw zei ze eens dat ze niet van tv kijken hield en niet van lezen. ‘Dus die verveelt zich de hele dag.’
Mijn moeder was heel benieuwd of dat been goed zou herstellen, want het klonk niet goed. ‘Ik moet er nog niet aan denken dat ik op deze leeftijd een been zou breken.’
Ik kreeg de slappe lach. Ik liep op straat en was er zelfs even voor gestopt.
‘Lach je om mij?’ vroeg ze.
Ik zei: ‘De details, mama! Zo bijzonder oninteressant van mensen die je niet kent.’
Ze lachte met me mee. ‘Zo word jij ook.’