Op het hoofdkantoor van Oostappen Groep vakantieparken in Asten, Brabant, doet Mark Gillis (23) – Blauw hemd, Gucci-riem, Givenchy-instappers, in de broekzak een pakje Camel – de deur voor me open. We lopen samen een steile trap op naar het kantoor van zijn vader Peter Gillis (56), eigenaar van Oostappen.
Even denk ik door vier mannen bekeken te worden boven aan de trap, maar het blijken de bandietpoppen van Peter.
Boven staat een welkomstcomité klaar: Peter Gillis, zijn dochter Inge (24) en zijn vriendin Nicol (28). De kantoorkamer staat gevuld met jukeboxen, carrouselpaarden, gokkasten, en twee antieke Harley Davidsons. Achter het bureau van Gillis hangt een groot scherm met dia’s van al zijn vakantieparken met leuzen als ‘Wie bedden heeft, heeft de toekomst’ en ‘Beter de kar trekken dan erachteraan rennen.’
Een week eerder ontmoette ik Gillis in Amsterdam bij restaurant De Marathonweg waar hij met zijn vriendin Nicol vanuit Brabant in zijn Porsche naartoe was gescheurd. De aanleiding: Quote-redacteur Mark Koster had Gillis bericht dat hij dit jaar – na drie jaar op rij – niet in de Quote 500 zou komen te staan. Het begint vanaf 80 miljoen, daar hoorde Gillis niet meer bij.
‘Val kapot’, schreef hij terug. Hij liet het er niet bij zitten. Met een grote boodschappentas van Oostappen Groep Vakantieparken met daarin de volledige boekhouding reed hij naar Amsterdam om te laten zien dat hij er wél in hoorde. Alle cijfers kreeg Quote te zien, alles.
Gillis, schouderophalend: ‘Ken geen geheimen.’
Quote rekende mee en nu staat Gillis er weer in, voor de vierde keer.
De rust is wedergekeerd.
Op de ovale lunchtafel in zijn kantoor staat een dienblad vol belegde broodjes, verse jus en een waaier van Quote 500’s uit 2017. Ik mag er een mee naar huis nemen; Gillis heeft er genoeg. Hij heeft honderden van de edities waar hij in staat opgekocht. ‘Ik duw ze altijd in het Kerstpakket, weegt meteen lekker zwaar.’
Gillis is heel gewoon gebleven. Hij zal nog steeds bukken voor vijf cent. Hij weet hoe hard hij voor het geld heeft moeten werken. ‘Als je eenmaal in de Quote staat, wil je er nie meer uit.’
We nemen een broodje, vriendin Nicol smeert voor Gillis twee crackertjes met smeerworst. Er moet dertig kilo af.
Gillis – blauwe polo, lichtgrijze spijkerbroek, sterk Brabants accent – ontmoette Nicol een halfjaar geleden. Ze werkte beneden bij de boekingscentrale en rookte buiten een sigaretje. Iemand zei: ‘Doe Peter de groeten als ge hem ziet.’ Nicol deed Peter de groeten, Peter kwam effekes naast haar zitten op een bankje, ze spraken wat en tot slot zei hij: ‘Je bent een lekker wijf, Nicol, we moesten maar ‘ns koffie drinken.’
Nu woont ze bij hem in met haar vier zonen. De oudste is zeven en gek van Peter. Nicol: ‘Hij zegt dat papa Peter de belangrijkste man in zijn leven is.’
Gillis lachend: ‘Dan zitten we samen in bad, kijkt-ie naar beneeje, en dan zegt-ie: O, papa Peter! Wa’n grote heb jij!’
We luisteren aandachtig, zijn dochter, zoon, vriendin en ik.
Gillis vertelt anekdotes, achter elkaar. Soms moet iemand het verhaal aanvullen.
‘Nicol, vertel ‘ns, hoeveel man stonden er laatst op het park te knokken?’
Nicol: ‘100?’
Gillis: ‘100. En wie sprong ertussen?’
Nicol: ‘Jij.’
Gillis: ‘Peterke. Ik sprong erbovenop, ben veur de duvel nie bang.’
Zoon Mark toont camerabeelden van de knokpartij op zijn telefoon. Er is te zien hoe mensen uit elkaar stuiven in een bar en hoe een man tien keer met een vuist uithaalt naar iemand op de grond. Overal lag glas en bloed.
Dochter Inge is ‘het rechter- en linkerhandje van papa.’ Zoon Mark is het manusje van alles en zoon Ruud – momenteel met vakantie – doet meer het denkwerk.
Twee jaar geleden werd Gillis gebeld door de secretaris. Of hij vierduizend vluchtelingen wilde opvangen in zijn parken. Dat wilde Gillis wel. ‘Als ik geld kan verdienen, ga ik toch zeker veuraan in de bus zitten en niet achteraan?’
De mensen waren woedend op Gillis. ‘Moesten Mark en ik onder politiebegeleiding naar Waalwijk waar een bijeenkomst was. De mensen stonden buiten met spandoeken te protesteren. ‘AZC-weg-ermee!’ dat soort teksten.’
Vier maanden verbleven de vluchtelingen op zijn vakantieparken, daarna werden ze overgeplaatst. Toen waren er opnieuw spandoeken, maar toen met teksten dat ze moesten blijven. Mark laat een filmpje zien waarop te zien is hoe erg de – oorspronkelijk – tegenstanders moesten huilen, zo’n goede band hadden ze met de vluchtelingen opgebouwd.
‘Zo werk da, niks geen last nie gehad van die lui.’
Bij de deur hangt een portret van zijn overleden vader. Hij had vroeger een café met een klein hotelletje erachter. Dat is de inspiratie geweest voor Gillis, al was het geen makkelijke. Gillis stelde als jongste zoon niks voor volgens zijn vader. Dat maakt hem tot wie hij nu is.
Over een paar jaar gaat er een grote strik om al zijn vakantieparken en dan verkoopt hij het. ‘Wat het oplevert is veur de kinderen.’ Hij kijkt naar Nicol, legt zijn hand op haar knie: ‘En misschien een bietje voor jou.’
Nicol wuift het lachend weg.
Gillis tegen Mark: ‘Vertel dat veilingverhaal ‘ns.’
Mark glundert. ‘Jij kunt dat beter.’
Gillis vertelt dat hij met Mark naar een veiling ging in België. Het object: een varkensboerderij. ‘Ik zei tegen Mark: ik laat je ‘ns zien hoe dat gaat.’ Ze namen achterin de zaal plaats. ‘Binnen een paar seconden heb ik geschoten wie serieus is en wie niet. De bieding begon, ik steek mijn hand op, naast mijn ook iemand, dat gaat een tijdje door, zit een man verderop die steeds over mijn heen bood. Ik daar weer overheen. Halverwege houwe ze altijd rust tussendoor, die veilingmeesters, dus ik zeg tegen Mark: meekomen.’
Mark zit naast me te grinniken, terwijl hij op zijn nagels kauwt, Inge en Nicol glimlachen.
Gillis weer: ‘We lopen naar die bieder toe in de pauze. Die man begon gelijk van: ‘Ik wil gene trammelant met u, é.’ Ik zeg: je hebt al trammelant, jongen! Die varkensboerderij is een cadeau veur munne zoon. Maar we doen het zo: jij betaalt me 7500 euro in contanten na afloop en dan hou ik de tweede helft mijn mond.’
Mark laat een filmpje op zijn telefoon zien, heimelijk opgenomen, waarop de wat verlegen Vlaamse man op een fiets met kinderzitje aan komt rijden, en cash aan Gillis uitbetaald. Gillis kijkt me aan en slaat zijn handen twee keer op elkaar, ten teken dat de deal succesvol is gesloten. ‘Het geld ligt gewoon op straat, kende da?’
Hij wil me voor wat sfeer en beleving iets verderop van het hoofdkantoor vakantiepark Prinsenmeer laten zien. We stappen in zijn Porsche cabrio. Hij doet de gordel niet om, de auto piept. Binnen vijftien seconden rijden we 100 over een smalle landweg. Als we uitstappen vraag ik: ‘Vind je het niet irritant als je auto piept?’
Gillis: ‘Da hoor ik geeneens meer.’
Zijn zoon staat voor de ingang tegen een golfkar geleund, het ene been over het andere, klaar om het park laten zien. Op het gebouw staat met grote sierletters ‘PRINSENMEER’, daarnaast hangt een enorm fotodoek van Gillis, zijn zonen Mark en Ruud, en dochter Inge op een Harley Davidson.
Gillis tegen Mark: ‘Ze vraagt of ik dat piepen niet irritant vind van die gordel, haha. Heb jij wel ‘ns een gordel om?’
Mark, terwijl we in de golfkar stappen: ‘Tegenwoordig wel weer.’ De laatste keer was zijn rijbewijs afgenomen. Hij reed 75 kilometer ‘na correctie’ te hard op een weg waar je 80 mocht.
Gillis: ‘Moe je nie meer doen.’
Mark: ‘Hoor wie het zegt. Hoe hard reed jij wel niet die keer dat ze je aanhielden?’
Gillis lachend: ‘310. Ik kwam vanuit Amsterdam gereeje met Nicol, ik moet zeggen, we waren zo thuis. Politie hield me alleen even staande op de snelweg. ‘Meneer, u rijdt te hard.’ Ik zeg: ik ken het me eigen nie veurstelle.’ Die agent liet zijn apparaat zien. Stonden drie f’jes op. Dat betekent dat ze het niet meer kunnen meten.’ Gillis nu hard lachend: ‘Achter me stond de auto nog na te tikken.’ Na wat gelul mocht hij weer doorrijden.
In slakkentempo rijden we over het park. Mark heeft de golfkar net opgeladen, maar de kar gaat amper vooruit.
Gillis: ‘Rij maar terug, we staan veur schut veur da meisje van de Quote.’
Bij de ingang stappen we met zijn drieën in de Mercedes van Mark. Ik mag voorin. Gillis bulderlachend, met een blik op de bijrijderstoel: ‘Hoever hedde gij die stoel naar achtere? Wie hèt daar op gelege? Zeker die 48-jarige vriendin van je.’
Mark, quasi-geïrriteerd: ‘Nee, man, Jan Pieter.’
Gillis harder lachend: ‘Schei toch uit. Die 48-jarige hèt daar gelege.’
Mark: ‘Het was in ieder geval gezellig.’
Ik bekijk de stoel waar ik op zit en mompel iets over mijn smetvrees. Vader en zoon moeten nu samen hard lachen.
In zijn Mercedes rijden we over het vakantiepark. Mark woont in een bungalow op het park met twee palmbomen op zijn veranda en een jacuzzi. Hij wil er voor altijd blijven wonen. ‘Je bent hier nooit alleen en er gebeurt altijd wat.’
Volgens Gillis is iedereen hier één grote familie. ‘Kende da?’ Als hij ’s nachts ergens met autopech zou staan, zou hij iedereen in het park kunnen bellen. Andersom ook.
Ze zien een vrouw die haar hondjes niet heeft aangelijnd.
Ik, volledig ingewijd: ‘Die krijgt op d’r flikker.’
Mark: ‘Ja, die krijgt billenkoek.’
Momenteel verblijven twee scholen op het park en vijftig gezinnen. Door de week is het vooral ‘grijs op reis’.
Op een bushokje waar we langsrijden is een enorme penis getekend. Uit een geparkeerde auto naast een bungalow steken twee spierwitte benen met zwarte halfsokjes door het raam omhoog.
Gillis: ‘Die is de telefoon aan het oplaaije.’
Hier en daar wordt wat gegroet. Dan rijden we terug naar de receptie.
Een Duits echtpaar houdt Gillis staande. Met trots vertellen ze dat ze hier al ‘Zweiundzwanzig Jahre’ komen.
Gillis: ‘Leuk.’
De man hijgt en piept van ademnood en kijkt vol kinderlijke bewondering naar Gillis, eindelijk oog in oog met de eigenaar van hun geliefde vakantiepark.
De vrouw: ‘Es ist aber das letzte Jahr.’ De man piepend: ‘Die Gesundheit.’
Gillis: ‘Jammer.’
We lopen door.
Gillis tegen mij, alsof ik er niet bij stond: ‘Is hun laatste jaar hier.’
Ik: ‘Jij vroeg niet door over zijn gezondheid, hè?’
‘Nee, ken geen Duits.’
Binnen is er een donkerbruin dorp nagebouwd met een ijskraam, een Caribean-bar, een bowlingbaan en een buffetrestaurant. Het is maandagmiddag; er is niemand. Nergens is daglicht.
Gillis met zijn hand boven zijn ogen tegen het raam van een indoor kinderspeelpaleis: ‘Zit die kleine daar opgesloten?’
Er blijkt een moeder bij te zijn als we met zijn drieën naar binnen gaan. Er hangt een typische geur, de geur van kinderen en plastic.
Gillis tegen de kleine, met een aai over zijn oranje haar: ‘Mooi rood is nie lellek, hè jong.’
Dan weer verder, naar het buffetrestaurant.
‘Samir, dit is een mevrouw van de Quote, kende da?’
Samir: ‘Quote? Nee, ik ken niet.’
Gillis: ‘Nee, da hebbe ze nie in Egypte, hè.’
Samir werkt er al heel lang, zijn zoon inmiddels ook, zo fijn vinden ze werken bij Peter. Volgens Samir kijkt Peter niet naar kleur of afkomst.
Gillis kijkt me trots aan. ‘Wat voor baas ben ik, Samir? Eerlijk verhaal!’
Samir: ‘Goede baas. Als ik mail hem ’s nachts het resultaat, hij mailt binnen minuut terug.’ Gillis knikt lachend. ‘Ik slaap drie uur per nacht.’
Daarna legt Gillis uit hoe het hier in het restaurant werkt: ‘De gasten komen daar binnen en rekenen hier af. Zit nie ingewikkeld in mekaar. Eigenlijk heel plat, zoals we zijn.’
Volgens hem is het net een groot dorp. ‘In de zomer hangen ze met de benen buiten, zo vol is het.’
We lopen door naar de discokelder. Het ruikt muf.
‘Het meurt hier,’ roept Gillis. ‘Marnix! Staat een putje droog. Regel dat effe, anders legge die kinderen vanavond gelijk plat bij de disco.’
Boven bij de Caribean-bar laat Gillis voor wat extra sfeer en beleving een biertapje zien dat de gasten kunnen bestellen voor op tafel. ‘Kenne ze aan drie kanten bier tappen met hun eigen tapje.’ Vriendin Nicol vertelde bij de lunch dat ze op camerabeelden zagen hoe een vrouw aan tafel uit het niets het tapje op tilde en het ‘zo, pááf’ op het hoofd van een andere vrouw smeet. Mark kan de beelden zo snel niet terugvinden op zijn telefoon, anders had hij het me laten zien.
Voor 100 euro kun je een heel weekend met vier personen op het park verblijven, in een bungalow.
‘Thuisblijven is duurder,’ zegt Gillis altijd.
Hij kocht het vakantiepark op zijn 23e voor 4,2 miljoen gulden. Vijf ton had hij met geld van zijn ouders en met eigen spaargeld bij elkaar gelegd (hij werkte vanaf zijn 15e bij een slager), de rest leende hij bij de bank. Had hij dit succes ooit kunnen bedenken toen?
‘’k Had vertrouwe. Heb ‘t met munne eigen handjes opgebouwd, kende da? Hoef met niemand af te rekenen.’ Naar eigen zeggen is dit park, Prinsenmeer, nu 37,5 miljoen waard.
We stappen de Mercedes weer in. Mark duwt twee losse gespen zonder gordel in de riemhouders, dan piept het niet als ze de gordel niet dragen. We gaan naar een andere kant van het park, naar de migrantenwoningen van Poolse arbeiders.
‘Die hebben een aparte ingang, kende da?’
We lopen langs een paar eenvoudige huisjes. ‘Niet te luxe, gewoon plat zoals we zijn,’ zegt Gillis. Hij groet een oudere vrouw met kort, grijs haar die een sigaret rookt in haar tuinstoel. ‘Daar zit ze, Mark, die van 48.’
Mark klakt met zijn tong.
Gillis: ‘Das een levensgenieter, onze Mark, kende da?’
Mark was een van de weinigen die niet moeilijk deed over de relatie van zijn vader met de 28-jarige Nicol. ‘Ik zei: pap, iedere man van 60 zou willen dat-ie een wijf van 28 mee kon krijgen en anders liegen ze.’
Gillis: ’Ben 56!’
Overal zitten mensen buiten. Of te roken, of te drinken.
Gillis wijst op een huisje: ‘Hier woont een stelletje. Zie je aan de bloemetjes.’
Een huisje verderop: ‘Hier ook, ook bloemetjes.’
Meerdere keren is hij overvallen. Twee keer ging het alarm niet af. Ging Gillis zelf naar binnen, ging het alarm wél af. Op de camerabeelden waren twee mannen te zien die het pand uit sprongen in een duikpak met duikbril. ‘Dan registreert het alarm de warmte van het lichaam niet, heeft de politie me uitgeleg.’
We scheuren in de Porsche terug naar het hoofdkantoor. Weer die steile trap op. Of er nog nooit iemand van af is gevallen? ‘Jawel, de accountant. Die was heel snel beneeje.’
Op het kantoor van Gillis zit medewerker Gerrit aan tafel, 65 jaar.
‘Ingetje!’ roept Gillis naar zijn dochter. ‘Pak es wa water veur Steffie.’
Dan tegen Gerrit: ‘Gerrit, wat voor baas ben ik? Eerlijk verhaal!’
Gerrit: ‘Laat ik het zo zeggen: er zijn mensen die hier heel erg láng werken, of heel erg kort.’
Gillis neemt me van top tot teen op: ‘Jij zou hier zo tussen passen.’
Gerrit is de tolk van Gillis. Gillis spreekt geen woord Engels. Hij is bij de Nonnen in Vught geweest – Gerrit was erg blij met dat initiatief – maar na twee dagen belde hij Gerrit op dat hij weer naar kantoor kwam. ‘Ik trok ‘t nie, da eten
’s avonds met die mensen, da was nog wel leuk. Maar overdag die lessen, verschrikkelijk. Kostte 5000 euro veur een week ofzo.’
Ik: ‘Jeetje. 5000 euro down the drain.’
Gillis: ‘Ja, dat versta ik dus niet.’
Het is leuk, maar zwaar werk voor Gerrit, dat vertalen. ‘Er waren dagen bij dat ik tegen de Engelsen Nederlands sprak en tegen Peter Engels, zoveel werd er door elkaar gesproken.’
Ze gaan met zijn tweeën vaak met de boot naar Engeland om caravans te kopen. Ze kiezen altijd de boot met de Filipijnse medewerkers, want die zijn aardig.
Gerrit: ‘Die zetten ons dan aan een grote eettafel met zijn tweetjes, de rest van de mensen zit hutjemutje op elkaar.’
Gillis: ‘Hello big boss, zeggen ze dan.’
Soms nemen ze de bruidssuite.
Gillis lachend: ‘Daar komen we dan ’s morgens met ze tweeën uit. Zie je de mensen kijken.”
Ik vraag of dat vertalen altijd goed gaat.
Gerrit: ‘Jawel. Eén keer heb ik een foutje gemaakt, hè? Dat kostte toen twee ton.’
Ze dachten goed te hebben overlegd wat voor een bungalows ze hadden gekocht. De verkopende partij had het over ‘painted pantile roofs’. Dat de dakpannen dan geschilderd waren, hadden ze door het Engels niet begrepen. Moesten ze die er later bij kopen.
Ze maken een hoop mee en hebben altijd veel lol op hun reisjes. Morgen moet hij met Mark naar Breda en woensdag naar Marina Beach, daar is een dak afgewaaid. Zo zijn ze altijd onderweg. Gillis straalt. Hij zit in de bloei van zijn leven. Hij klopt drie keer onder de tafel.
Ik zeg dat ik ervandoor ga.
Tegen Gerrit: ‘Wat vin jij van Nicol? Zeg effe tegen haar voor ze vertrek.’
‘Een leuke vrouw,’ zegt Gerrit.
Gillis knikt tevreden. ‘Ik ben blij met Nicol. Ik heb zoveel vrouwen gehad, van die leegzuigers, kende da? Nicol doe da niet. Die strikt ’s ochtend munne veters, maakt fijn m’n broodtrommeltje klaar.’
Hij wrijft nog maar eens in zijn handen. ‘En dalijk als ik thuiskom, staat er een warme maaltijd klaar.’