Sinds een paar maanden ben ik columnist bij LINDA. Vorige maand leverde ik een column in waarover ik lang had getwijfeld of ik het wel moest opschrijven. Het gaat over iemand die ik aardig vind en door mijn stukje zou de persoon in kwestie zich vervelend kunnen voelen. Toch schreef ik het, omdat ik het verhaal te bijzonder vond.
Ik leverde het in, ze waren tevreden.
Een week later kreeg ik een mail van de chef met de vraag of ik het stukje kon inkorten, er kwam een nieuwe opmaak voor mijn columns.
Ik vroeg: ‘Is het goed als ik een ander stukje aanlever? Ingekort wordt het erg kaal.’
Dat was goed. Ik dacht: dan plaats ik het op mijn eigen website, wat me eigenlijk nog veel spannender leek omdat het daar toegankelijk is voor iedereen. Aan de achterkant van mijn website zag ik dat een stukje soms tot drieduizend keer gelezen wordt. Daardoor dacht ik ook: wat jammer dat ik er nu geen geld mee verdien.
In dat moment, in die opwelling, besloot ik dat ik een doneerknop wilde. Dat had ik bij andere schrijvers gezien. Sommigen verdienden er zelfs goed geld mee. Ik vroeg op Facebook, Twitter en Instagram wie me kon helpen met een doneerknop. Niemand reageerde. Op LinkedIn vroeg ik het meerdere keren. Iedereen wist inmiddels dat ik een doneerknop wilde. Als laatste poging mailde ik mijn kantoorgenoten van mijn freelancekantoor. Een van mijn collega’s, een grafisch vormgever, mailde terug dat hij me kon helpen. Fijn.
Na een uur mailde hij dat mijn website geen doneerknop toeliet vanwege bepaalde rechten, maar als ik wilde kon hij mijn website overzetten naar een nieuwe website. Of: ik moest handmatig onder ieder stukje een doneerlink plaatsen.
‘Dan doe ik dat wel,’ zei ik. ‘Eerst maar eens kijken of het werkt.’
Mijn collega stuurde me de link, maar het bleek alleen mogelijk voor mensen met een PayPal-account. Ik ken niemand met een PayPal-account. Dit was het punt waarop ik had moeten zeggen: dan maar geen doneerknop. Maar ik zei: ‘Dan misschien toch maar een nieuwe website?’
In drie dagen zette mijn collega mijn oude website over naar een nieuwe. Tot slot vroeg hij: ‘Kun je een tekst schrijven die je bij je doneerknop wilt?’ Daar had ik nog niet over nagedacht, hoe je geld vraagt voor je stukjes.
Ik keek nog eens naar de schrijvers met een doneerknop. Het waren allemaal mannen en ze schreven allemaal ‘DONEER’.
Op de webpagina waar ik meer uitleg kwijt kon, schreef ik: ‘Schrijvers zijn onzekere wezens. Wil je me aanmoedigen? Geef een bijdrage naar keuze.’ Ik liet het een vriendin lezen. Ze vond het niks. ‘Je bent toch niet onzeker? Je hebt iets gemaakt en je vraagt er terecht geld voor.’ De nieuwe tekst werd: ‘Leesplezier gehad? Leuk als je daar iets voor over hebt. Maakt niet uit wat!’
Iedere tekst voelde aandoenlijk.
Ik appte een bevriende schrijver dat ik bezig was met iets heel moeilijks: een tekst bedenken om geld te vragen voor mijn stukjes. ‘Ja, moeilijk,’ appte hij terug. Dit vatte ik op als: je had nooit aan een doneerknop moeten beginnen. Ik wilde inmiddels geen doneerknop meer, maar wist niet hoe ik dit met goed fatsoen tegen mijn collega moest zeggen nadat hij gratis, daar stond hij op, mijn website had verbouwd. Daarom heb ik nu een doneerknop met alleen de tekst: doneer.
Lees hier de column