Palm Springs

Deze column verscheen eerder in Het Parool.

Soms overkomt het me dat ik ’s nachts dingen zie die er niet zijn of dat ik seconden lang niet weet waar ik ben.

Ik dacht aan die keer dat ik twee weken met vriend R. door Amerika reed. Het maakte hem niet uit welke steden we bezochten, als San Francisco en Palm Springs er maar bij zaten.

In het dorp Palm Springs sliepen we in een motel, met de deur aan de straatkant.
Onze kamer had twee queensizebedden, de deur een koperen draaiknop zoals je die in Amerikaanse films ziet. In al die films had ik nooit gezien dat inbreken moeilijk was.
‘Ga je zo mee naar Toucans Tiki Lounge?’ vroeg R. toen we die avond in een restaurant zaten. ‘Daar hebben ze heel mooie vogels.’

‘Mag ik ook met een boek naar bed?’ vroeg ik.

‘Ah, toe! Dan kun je mijn wingman zijn, jij bent daar goed in.’
Het was rustig in de Toucans Tiki Lounge.
R. en ik namen plaats aan een hoekpunt van de bar. Toen ik een slok van mijn Horny Mule-cocktail nam, kwam er een Engelse Indiër naast me zitten. Voor de beleefdheid werden er twee vragen aan mij gesteld, daarna keek ik naar een soort pingpongwedstrijd tussen R. en de Engelsman.
‘Are you from Amsterdam?’ vroeg de Engelsman. ‘I would lóve to go there one day.’

‘I will show you my bycicle,’ zei die van mij.

De Engelsman kirde van plezier en sloeg zijn hoofd achterover.
‘You have a beautiful laugh, you know that?’ zei R.

Ik had genoeg gewingd.
‘Ik ben ervandoor.’

Na twee bladzijdes viel ik in slaap.

‘s Nachts werd ik wakker van een geluid. De kamer was zwart, nergens zag ik contouren. Ik probeerde te herinneren in welke stad ik was. Iemand rommelde aan de deurknop.
‘Hallo?’ riep ik, afgekeken uit films.
Mijn hart bonsde hard. Na enkele seconden besefte ik dat ik met R. in een kamer lag in Palm Springs. Maar het gevaar leek echt: iemand zat aan de deurknop. Ik zocht naar het licht, tevergeefs.
Met veel gestommel kwam er iemand binnenvallen, op zijn knieën, zag ik in een straal lantaarnlicht van buiten. Het was R. ‘Dat slot doet kut.’

Hij wankelde naar zijn bed en viel op de dekens in slaap.

Door de adrenaline kon ik niet meer slapen.
Ik luisterde naar R’s gesnurk.

‘Hoe is het afgelopen met de Engelsman?’ vroeg ik bij het ontbijt.

‘Hij wilde mee naar onze kamer, ik zei dat wij in aparte bedden sliepen, maar ik dacht dat jij zijn aanwezigheid vervelend zou vinden.’

Ik keek toe hoe hij eigeel van zijn lepeltje likte.
‘Vervelend is het woord niet helemaal,’ zei ik.

 

 

 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *