Deze column verscheen eerder in De Limburger
De steward had me zojuist verteld dat ze mijn creditcard op Schiphol hadden gevonden en hem uit veiligheidsoverwegingen hadden vernietigd. We hadden het vliegtuig naar Los Angeles op het nippertje gehaald.
Ik zei tegen M.: ‘We gaan gegarandeerd problemen krijgen met de huurauto.’
Autoverhuurbedrijf Avis, waar we met een lege stadsbus naartoe waren gebracht, gaf onze Ford Explorer niet mee. Terwijl er buiten om de vijf minuten een vliegtuig boven ons opsteeg met een oorverdovend kabaal, probeerde ik een gesprek te voeren met een Aziatisch Amerikaanse van booking.com om de Ford naar M.’s creditcard over te zetten. Ze zei dingen als: ‘Oh, so sorry, I know how you feel.’ Na vijfentwintig minuten stak ze nog steeds dezelfde riedel af: so sorry for you, so sad.
Midden in een zin hing ik op.
Voor zevenhonderd dollar konden we de kleinste auto huren. Er was nergens wifi, de jetlag beperkte ons denkvermogen, en we zagen geen andere oplossing dan dit enorme bedrag neer te leggen.
‘Wedden dat we nu een Kia krijgen?’ zei ik tegen M.
We kregen een Kia Rio. Openen ging enkel handmatig met de sleutel. Even schoot er door me heen: waarom waren we niet thuisgebleven?
Het was inmiddels drie uur ’s middags. De geplande rit naar het woestijnstadje Palm Springs duurde nu – met de spits – vier uur in plaats van twee. We besloten eerst een hamburger te eten en pas te gaan rijden als de file was opgelost. Maar rond half zeven in de avond, het was nu ook nog donker, gaf Google Maps nog steeds vier uur aan. Dan maar rijden. Het ging tergend traag, vanuit onze kleine Kia had ik nauwelijks overzicht op de weg, en het ergste was: ik knikkebolde achter het stuur. M. kon het ook niet overnemen; te moe. Bij de eerstvolgende afslag parkeerden we de auto langs de weg, deden onze stoelen naar achteren en zetten de wekker op een halfuur. Auto’s raasden voorbij, onze Kia trilde mee met het verkeer. Ik kon me niet voorstellen dat we ooit het hotel gingen bereiken. Zoef, weer een auto die voorbijraasde.
De powernap zette amper zoden aan de dijk. We reden naar een diner. Op de wc plensde ik koud water in mijn gezicht. Een uitbundige ober riep of we nog een refill van onze koffie wilden. Graag.
Na een halfuur zei M.: ‘Ik voel me fit, ik kan rijden.’
De Kia bleef pijn doen, als we erheen liepen en als we erin zaten.
We zwegen de hele autorit, vonden geen muziek die we allebei konden verdragen. M. en ik leken vreemden van elkaar.
Rond elf uur in de avond kwamen we in het stadje aan, in het donker zagen we de jaren vijftig en zestig contouren waar Palm Springs om bekend staat. Ik genoot in tijden niet zo van een warme douche en een schoon bed.
Na wat gekibbel en gevit op elkaar die eerste dagen, werd het een vrolijke vakantie. De Amerikanen waren als altijd ongelofelijk vriendelijk, wilden een praatje met je maken zodra je ze aankeek, en toen mijn pinpas het niet deed in een koffiezaak, betaalde een veertigjarige man met cowboyhoed zonder pardon mijn bestelling van tien dollar. ‘It is too early to have these kind of problems.’
Vanaf toen hadden we het geluk weer aan onze zijde.
Gisteren keken M. en ik een Amerikaanse serie waarin de hoofdrolspeler in een diner zat.
M. zei: ‘Weet je nog, toen wij daar zaten, dood- en doodmoe?’
Ik knikte. Met terugwerkende kracht was het pure romantiek