Deze column werd eerder gepubliceerd in De Limburger
Vriendin Kitty vroeg of ik mee wilde naar het asiel, ze ging een poes adopteren. Ze heette Cissi.
‘Leuke naam,’ appte ik.
‘Vind je?’ appte ze terug. ‘Vind hem beetje ordi. Ze krijgt een beschaafde joodse naam.’
Ze stuurde me de pagina van het asiel waarop Cissi te zien was, een gevlekte poes. ‘Ik ben Cissi, een gesteriliseerde poes van ongeveer 2 jaar. (…) Mensen vind ik op dit moment echt nog doodeng. Ik verstop mij nog en als ze te dichtbij komen zoek ik snel een ander plekje.
Het leek me geen sinecure.
‘Ik heb nog nooit zoiets liefs gezien,’ appte Kitty.
Ik zag niet wat zij zag. Ik hou niet van katten. Ooit werd ik door eentje aangevallen. Ik was zestien en zat in mijn eentje op de bank bij mijn oppasadres. Niemand had me ooit verteld dat je een kat niet te lang in de ogen moest kijken. Ineens zat hij in mijn nek.
De poes van mijn vriend blaast geregeld naar me, zomaar.
Toch ging ik mee, ik houd van autotripjes.
Op zondagochtend reden we met een huurauto erheen. Bij het asiel vertelde de medewerkster dat Cissi was gevonden in de bossen bij Tilburg, waar ze uit een vuilnisbak at. Ze had al jong kittens gekregen.
‘Tienermoeder,’ zei Kitty vertederd. Ze vond het allemaal vreselijk zielig.
‘Dat jij dit durft,’ zei ik. ‘Onvoorstelbaar.’
Ze lachte. ‘Hoezo?’
Ik nam aan dat ze voorlopig nog zou uithalen bij toenadering.
De medewerkster beaamde dat. ‘Je kunt nog niet heel dichtbij komen.’
Het leek me even eng als het hebben van muizen.
Kitty keek verliefd de kooi in. ‘Hi dushi, wat ben je knap.’
Ik zag een kant van haar die ik niet eerder zag.
Ik appte een foto van Cissi naar mijn vriend, die me terugstuurde dat deze poes sprekend op die poes leek die hij ooit uit het asiel had gehaald, en na een halfjaar had teruggebracht. Te agressief. ‘Check eens of het niet dezelfde is.’
Ik hield deze informatie even achter.
‘Hou je de naam zo?’ wilde de medewerkster weten.
‘Nee,’ zei Kitty. ‘Ik noem haar Molly.’
‘Ja, beter,’ zei de medewerkster, ‘namen als Minoes en Kitty kennen we nu wel.’
Kitty zei dat ze zelf Kitty heette, dus die viel af. De medewerkster reageerde niet en niette twee vellen aan elkaar.
In de auto las Kitty het resocialiseerplan voor. Molly had een aparte kamer nodig om te wennen, waar niemand haar stoorde. Kitty had geen extra kamer, hoe ging ze dat doen?
‘Ze krijgt mijn slaapkamer, ik ga op de bank liggen.’
Ik keek haar met grote ogen aan. Ik voelde een vreemd soort jaloezie. Dat je je zo graag over een dier wilt ontfermen. Wie was ik dat ik er niet aan moest denken?
Ze las verder. Het was belangrijk om in de eerste periode veel tegen de kat te praten. Dit kon bijvoorbeeld door een boek voor te lezen. Kitty leek het de normaalste zaak van de wereld te vinden. Ergens stond dat sommige katten nooit van knuffelen zouden houden. Acceptatie was dan belangrijk. Maar Kitty had hoop.
’s Avonds appte ze: ‘Er is net naar me gegromd.’ Hartkloppingen had ze ervan. Ze gaf zichzelf de schuld, ze wilde te snel. ‘Moeilijk om haar niet aan te raken, ze is zo schattig.’
De volgende ochtend kreeg ik een foto van Molly verstopt in de kledingkast. ‘Ze eet niks. Moet geduld hebben. Maar vrees dat ik best lang mijn slaapkamer niet kan gebruiken.’
Ik had het een erg gezellig uitje gevonden, maar het leukste deel begon nu pas.