Deze column verscheen eerder in De Limburger
Gisteren ging ik met een vriendin naar Ellen ten Damme. Ik zag haar ooit op De Parade in een voorstelling van een halfuur waar ze Franse chansons zong, sindsdien zoek ik elk jaar naar haar naam. Ze kan grandioos zingen, die twee keer dat ik haar zag kwam ik verlicht naar buiten.
Barock heette de voorstelling, het theater zat vol met grijs haar met hier en daar iemand onder de vijftig.
Ellen kwam op in een witte koningsmantel, eronder witte lingerie; het decor uit de 17e, 18eeeuw, de stijl van Versailles. Achter haar een band. Na elk lied trok ze iets uit en praatte de boel onnavolgbaar aan elkaar. Dat het brood zo duur is momenteel, gevolgd door ‘let them eat cake.’ Aan iemand op de voorste rij vroeg ze: ‘What’s your name?’ En voor hij kon antwoorden: ‘Hoe heet jij?’ De zaal lag plat. ‘Jan? Nou, dat geeft toch niet.’ Weer iedereen lachen.
Af en toe betrok ze twee balletdansers bij haar performance, dan weer ging ze alleen de hort op, recht op het publiek af, haar rechterbeen over de trapleuning bij het podium. Een traktatie voor de mannelijke toeschouwer. Ze rende, ze sprong, ze droeg een gele jurk omdat ze de Zonnekoningin was, en na een snelle kledingwissel zwart latex. Ze stond achter een microfoon, of zat achter een piano, ze zat op de grond met een kleine accordeon. Er volgde een Madonna-act waarbij ze de kop van de microfoon in haar keel duwde terwijl ze tevergeefs JAN probeerde te roepen.
‘Dit is toch vrij absurd?’ fluisterde ik tegen mijn hoogzwangere vriendin, die, wrijvend over haar buik, wijdbeens naast me zat.
‘Nou!’ zei die. ‘Ze duwt hem ook zo diep.’
Meermaals ging Ellen plat op het podium liggen, kronkelend als een slang, haar 56-jarige billen nog fier omhoog. Of ze lag zogenaamd laveloos op een chaise lonque. Tot vier keer toe leek ze een slotnummer te spelen. Stel je voor dat ze niet meer stopt, dacht ik, dat ze wil zien wie er als eerste opstaat. Dat Joop van den Ende haar van het podium moest halen. Op haar in moest praten. Stoppen nu. Zou iemand haar vooraf hebben aangeraden de show met een halfuur te verkorten? Zoals redacteuren tegen sommige mannelijke schrijvers zouden moeten zeggen: ‘Probeer het eens in tweehonderd pagina’s minder.’
Ik zocht onder mijn trui op mijn telefoon naar een eindtijd. ‘Nog twintig minuten,’ fluisterde ik.
‘Gevoelsmatig ga ik zo bevallen,’ zei de vriendin.
Ellen deed de handstand. Ik dacht aan mezelf als zesjarige, als enig kind dat thuis de radslag deed voor het bezoek. Hoe mijn ouders er met een paar complimenten een eind aan probeerde te breien, maar ik had net de smaak te pakken. Kijken moesten ze.
Op het punt dat ik dacht dat we niet voor middernacht thuiskwamen, stopte ze. Toen moest de zeskoppige band nog worden bedankt, de dansers, de geluidtechnici, de mensen van het licht, van het decor, de kassa, de garderobe, de wc. Vergat ze nog iemand? Ze deed nog een handstand, een radslag, en hoppa: een spagaat. We gaven een staande ovatie.
Ze dartelde levenslustig de coulissen in. ‘Dankjulliewel!’
We pakten onze jassen, maar Ellen sprong alweer de coulissen uit, in haar rechterhand een microfoon.
Uiteraard: een toegift.
Weglopen ging niet meer, iedereen had de riemen alweer vast. Ik ging er ook nog maar eens voor zitten. Wat een vrouw. Wat een voorbeeld.