Deze column verscheen eerder in LINDA. 206.
Ooit won ik tien dagen Miami met een fotowedstrijd van T-Mobile. Ik nam mijn toenmalige vriend mee: Hans. Twee maanden later maakte hij het uit. Pas later besefte ik dat die vakantie tekenend was voor wie we waren.
Op het vliegveld hadden we een Nederlands stel ontmoet dat in hetzelfde hotel bleek te logeren. Deborah en Tjarko vroegen diezelfde dag of ze naast ons mochten komen liggen op het strand. Ik wilde enigszins gereserveerd reageren, maar Hans zei: ‘Ja, tuurlijk, joh! Gezellig!’
Tjarko, werkzaam in de steigerbouw, zei: ‘Hoe meer zielen hoe meer vreugd, ja toch!’
Ze waren op huwelijksreis, maar Tjarko had aan Hans toevertrouwd dat een week alleen met je vrouw een beetje veel van het goede was. ‘Ja, of niet dan?’
De volgende dag vroegen ze of we meewilden naar Key West, 07:30 uur vertrekken, voor 20:00 terug. Op de hotelkamer pleegden we overleg. We wilden er hoe dan ook naartoe, maar Hans had geen rijbewijs en ik wilde niet in mijn eentje een rit van zes uur totaal rijden. En was het niet grappig om zoiets met vreemden te doen?
De volgende ochtend wachtten ze ons op in een witte Dodge met geblindeerde ramen. Hans mocht voorin, de vrouwen achterin. Ik keek uit mijn raam, naar de felblauwe zee, naar skaters met ontblote sixpacks. Deborah verstoorde steeds ruw mijn dagdromen. ‘Wow, kaaik dan!’ riep ze om de minuut. ‘Dit is echt een droomreis hoor! Ja echt, ik meen het, dit is niet normaal. Vinden jullie dit normaal?’ Nee, wij vonden het ook niet normaal. Deborah wilde weten hoelang we al een relatie hadden, waar we elkaar van kenden en of we binnenkort een kindje wilden.
Op het strand van Key West klom ik in een prachtige boom en vroeg Hans een foto te maken. Deborah riep ‘wacht!’ en ging als een luiaard naast me hangen aan een tak. ‘We zijn net twee apen zo!’ Op alle foto’s van die dag sta ik met Deborah.
Bij de lunch vroeg ze of het een idee was om nummers uit te wisselen zodat we die avond met elkaar konden eten. Ik zei: ‘Pfff. We kijken wel even.’ Hans mimede geïrriteerd naar me dat ik normaal moest doen.
Terug in het hotel loog ik dat wij het eten oversloegen en op de kamer gingen relaxen. ‘Wij ook,’ zei Deborah. ‘Tot morgen!’
Iets later besloten Hans en ik in een donkere hoek van de hotelbar een cocktail te drinken. Ik schreef op mijn laptop mijn zorgen van me af in een mail naar vrienden. De eerste zin was: ‘We hebben een fout begaan, we zijn met Deborah en Tjarko meegegaan.’ Opeens stond Deborah achter me. ‘Huh? Heb jij hier wifi?’ Ik verstijfde. Ze las mijn zin en mompelde nog iets als ‘fijne avond’.
Acute buikpijn. Hans was woedend. ‘Waarom moet je dat überhaupt schrijven? Waar komt die drang toch vandaan?’
Twee jaar geleden kwam ik Hans tegen. Hij liep vrolijk op me af en zei: ‘Zo cool dat je schrijft, Steef. Wil je alsjeblieft ook een keertje over mij schrijven?’