Deze column verscheen in LINDA. 192.
We stonden aan de bar te wachten op onze bestelling. Ik was met een vriendin, zeven jaar jonger dan ik. Ze was aan het daten met ene Daan, advocaat, 31 jaar. De eerste date was leuk en ongecompliceerd geweest, ze dacht voor het eerst sinds tijden weer verliefd te kunnen worden. Op date twee begon hij over ‘een soort van’ bindingsangst, de soms lastige relatie met zijn broer, dat hij uit de advocatuur wilde om iets creatiefs te doen, dat hij onlangs met een vrouw met een kind had gescharreld en dat hij normaal op oudere vrouwen viel. Met ouder bedoelde hij 35.
‘Stelt hij ook vragen aan jou?’ vroeg ik.
Ze dacht even na en lachte: ‘Niet echt.’
Ondanks zijn soort van bindingsangst appte Daan iedere dag vragen als ‘Hoe was je dagje?’. Toen ze antwoordde dat ze zo meteen voor het eerst een spoedoperatie had van een mannelijke patiënt die het misschien niet ging overleven, appte hij terug: ‘Pfff, heftig, hopen dat-ie het haalt.’ Naar de afloop had hij niet meer gevraagd.
Het leek me goed als ze iemand anders zou ontmoeten. Aan het eind van de bar stond een knappe jongen, ik schatte hem haar leeftijd, 27.
We dronken bier. Ik at een pretzel.
De jongen schoof steeds verder onze kant op, ik zag hem kijken. Naar ons allebei, maar vooral naar mijn vriendin. Toen ze naar de wc liep keek hij haar opzichtig na, daarna naar mij om te kijken of ik het had gezien. Rustig maar, dacht ik, ik zal het haar zeggen. Ik beet een stuk van mijn pretzel.
Hij stond samen met een vriend afgezonderd van een groep mannen en twee vrouwen.
Ik vroeg: ‘Zijn jullie hier met een studieclubje?’
Ik had de lachers op mijn hand. ‘Een studieclubje?’ herhaalde hij.
Ze kenden elkaar van hun werk, consultancy bij Deloitte.
‘Wat doe jij?’ vroeg hij.
Ik zei dat ik schreef.
‘Ah, content-writer,’ zei hij.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee.’
‘Content betekent inhoud.’
Deze moest zo snel mogelijk terug de zee in.
Of ik dan ook een boek schreef als ik volgens mezelf geen content-writer was. Ik zei van wel.
Hij keek me smalend aan. ‘Moet je daar niet superheftige shit voor hebben meegemaakt?’
Mijn vriendin kwam terug van de wc. Hij stelde zich aan haar voor, voor de vorm ook aan mij. Hij zag mijn blik en vroeg: ‘Zal ik maar gaan?’
Ik speelde verrast. ‘O, wat je wilt.’
Hij zag het als een serieuze optie en bleef. Hij wilde weten wat mijn vriendin deed.
‘Arts,’ zei ze.
‘Coschappen dus,’ zei hij.
‘Nee,’ zei ze. ‘Arts.’
Als een moeder volgde ik hun gesprek, ik voelde me op mijn onaantrekkelijkst. Dat ik aan een tweede pretzel was begonnen hielp niet mee. Hij werd zichtbaar nerveus van me en draaide zich om. Pas toen hij zag dat we even later aanstalten maakten om naar huis te gaan, liep hij naar haar toe en vroeg: ‘Gaan wij nog een keer iets drinken?’
Hij gaf haar zijn telefoon en keek met een schuin oog naar mij, de moeder.
Ik probeerde zo achteloos mogelijk mijn jas dicht te ritsen.
Toen ik opkeek, zei hij: ‘Komt dit in dat boek van je?’